Hoofdstuk 10
aarom maken ze de steigers steeds hoger?' Arnau wees naar het achterste deel van de kerk van Santa Maria. Angel keek op en met een mond vol brood en kaas gaf hij mompelend een onverstaanbare uitleg. Joanet begon te lachen, ook Arnau moest lachen en ten slotte schaterde zelfs Angel het uit, tot hij zich verslikte en zijn lachen overging in een hoestbui. Iedere dag gingen Arnau en Joanet naar de Santa Maria, liepen de kerk binnen en knielden er neer. Aangespoord door zijn moeder had Joanet besloten dat hij zou leren bidden en steeds opnieuw herhaalde hij de gebeden die Arnau hem voorzei. Als de wegen van de twee vrienden daarna weer scheidden, rende het kind naar het raam en vertelde hij zijn moeder hoeveel hij die dag wel niet gebeden had. Arnau praatte met zijn moeder, behalve wanneer pater Albert - zo heette de priester - naar hen toekwam; dan liet hij hetzelfde geprevel horen als Joanet. Als ze de Santa Maria uitkwamen, bleven Arnau en Joanet altijd op een afstandje staan kijken naar de bouwwerkzaamheden, naar de timmerlieden, de steenhouwers en de metselaars. Daarna gingen ze op het plein op de grond zitten wachten tot het schafttijd was en Angel bij hen kwam zitten om zijn brood en kaas te eten. Pater Al bert bekeek hen liefdevol, de werklieden van de Santa Maria groetten hen met een glimlach, en zelfs de bastaixos keken naar de twee kinderen tegenover de Santa Maria als ze er met de stenen op hun rug aankwamen. 'Waarom maken ze de steigers steeds hoger?' vroeg Arnau weer. Alle drie keken ze naar het achterste deel van de kerk, waar tien zuilen oprezen; acht in een halve cirkel en twee wat verder weg. Daarachter waren ze begonnen aan de steunberen en de muren die de apsis zouden vormen. Maar de steigers staken, zonder aanwijsbare reden, ver boven de zuilen uit, die op hun beurt al boven het Romaanse kerkje uitstaken, alsof de werklieden gek waren geworden en een trap naar de hemel wilden bouwen. 'Ik weet het niet,' antwoordde Angel. 'Er staat niets op al die steigers,' mengde Joanet zich in het gesprek. 'Dat komt nog,' verzekerde daarop een mannenstem met stelligheid. Ze keken alle drie om. Door het lachen en hoesten hadden ze niet gemerkt dat er een paar mannen achter hen waren komen staan, sommige rijk gekleed, andere in priesterhabijt, maar wel met gouden kruisen en edelstenen op hun borst, met grote ringen en gordels die met goud- en zilverdraad waren geborduurd. Pater Albert zag hen vanaf de ingang van de kerk en haastte zich om hen te gaan begroeten. Angel sprong op en verslikte zich nog eens. Het was niet voor het eerst dat hij de man zag die hen zojuist geantwoord had, maar slechts zelden had hij hem zo prachtig uitgedost gezien. Het was Berenguer de Montagut, de bouwmeester van de Santa Maria del Mar. Ook Arnau en Joanet stonden op. Pater Albert voegde zich bij het groepje en kuste ter begroeting de ringen van de bisschoppen. 'Wat komt er straks dan op te staan?' Door Joanets vraag bleef pater Albert staan, juist toen hij nog een kul op de ring wilde drukken. In die ongemakkelijke houding keek hij het kind aan. Niet praten als je niets gevraagd wordt, zeiden zijn Ogen. Een provoost maakte aanstalten om door te lopen naar de kerk, maar Berenguer de Montagut pakte Joanet bij zijn schouder en boog zich naar hem toe. 'Kinderen zien vaak dingen die wij niet zien,' zei hij hardop tegen zijn metgezellen, 'en daarom zou het me niet verbazen als zij iets opgemerkt hebben wat wij misschien over het hoofd hebben gezien. Wil je weten waarom we die steigers zo hoog maken?' Joanet knikte, maar niet voordat hij naar vader Albert had gekeken. 'Zie je die zuilen? Nou, daarbovenop komen zes bogen te rusten en de middelste zuil zal het zwaartepunt vormen van de apsis van de nieuwe kerk.' 'Wat is een apsis?' vroeg Arnau. Berenguer glimlachte en keek om. Sommige aanwezigen stonden net zo aandachtig naar zijn uitleg te luisteren als de kinderen. 'Een apsis is zoiets als dit.' De meester maakte van zijn handen een holletje. De kinderen bleven aandachtig naar die magische handen kijken. Een paar van de mensen achter hen kwamen erbij staan, onder wie pater Albert. 'Nou, en op het allerhoogste punt,' ging hij verder, terwijl hij één hand losmaakte en naar zijn wijsvinger wees, 'wordt een grote steen geplaatst die de sluitsteen heet. Die steen moeten we eerst naar de hoogste steiger ophijsen, daarboven, zien jullie?' Iedereen keek naar de hemel. 'Als hij daar eenmaal ligt, laten we de ribben van de bogen geleidelijk naar boven lopen tot ze samenkomen bij de sluitsteen. Daarom hebben we zulke hoge steigers nodig.' 'En waarom al die moeite?' vroeg Arnau weer. De priester reageerde geschrokken toen hij het kind hoorde, hoewel hij al aan zijn vragen en observaties begon te wennen. 'Daar zul je toch niets van zien als je in de kerk bent, want dat is boven het dak.' Berenguer lachte en een paar van zijn metgezellen eveneens. Pater Albert zuchtte. 'Je zult het wel degelijk kunnen zien, jongen, want naarmate de bouw van de nieuwe kerk vordert, zal het dak van de oude worden afgebroken. Het zal zijn alsof die kleine kerk de nieuwe kerk voortbrengt, groter en...' De ongeruste uitdrukking op Joanets gezicht verbaasde hem. Het kind was gewend geraakt aan de bijzondere sfeer van de kleine kerk, aan de lucht die er hing, aan de duisternis, aan de intimiteit als hij bad. 'Hou je van Maria-ter-Zee?' vroeg Berenguer. Joanet keek Arnau aan. Ze knikten beiden. 'Nou, als de nieuwe kerk klaar is, zal Maria baden in het licht. Ze zal niet meer in het donker staan zoals nu, en ze zal de mooiste kerk hebben die je je maar kunt voorstellen; ze zal niet langer opgesloten zitten tussen dikke, lage muren, maar tussen hoge, dunne, ranke muren staan, met zuilen en kapellen die tot de hemel reiken, waar de Maagd Maria moet zijn.' Allemaal keken ze naar de hemel. 'Ja,' ging Berenguer de Montagut verder, 'tot daar zal de nieuwe kerk van Maria-ter-Zee reiken.' Vervolgens liep hij samen met zijn gevolg naar de Santa Maria; de kinderen en pater Albert lieten ze achter zich. 'Pater,' vroeg Arnau toen Berenguer de Montagut hen niet meer kon horen, 'hoe zal het met Maria gaan als de kleine kerk wordt afgebroken, maar de grote nog niet klaar is?' 'Kijk,' antwoordde de priester, wijzend naar twee van de steunberen die achter het hoofdaltaar werden gebouwd ter versteviging van de muren. 'Daartussen komt de eerste kapel, de kapel van het Allerheiligste; daar zal Maria voor de veiligheid tijdelijk ondergebracht worden, samen met het lichaam van Christus en het graf met de resten van de heilige Eulália.' 'En wie bewaakt haar dan?' 'Maak je geen zorgen,' antwoordde de geestelijke, glimlachend nu, 'Maria zal goed bewaakt worden. De kapel van het Allerheiligste is toevertrouwd aan het gilde van de bastaixos; zij hebben de sleutel van het hek en zullen over jouw Maria waken.' Arnau en Joanet kenden de bastaixos inmiddels. Steeds als ze in een rij aankwamen, beladen met hun enorme stenen, had Angel hun namen opgenoemd: Ramon, de eerste die ze hadden leren kennen; Guillem, net zo hard als de rotsblokken die hij op zijn schouders droeg, gebruind door de zon en met een vreselijk mismaakt gezicht ten gevolge van een ongeluk, maar zacht en hartelijk in de omgang; nog een Ramon, bijgenaamd 'de Knul', kleiner dan de eerste Ramon en kort en dik; Miquel, een fragiele man di Éjn last niet leek te kunnen dragen, maar daar toch in slaagde door alle spieren van zijn lichaam te spannen, tot het leek alsof ze elk moment konden knappen zoon Baitianet; Pere, Jaume en nog heel veel meer namen van de werklieden uit La Riber 'duizende stenen die nodig waren voor de bouw van de kerk van de koninklijke steengroeve La Roca naar de Santa Maria del Mar te sjouwen. Arnau dacht aan al die mannen: hoe ze naar de kerk keken als ze, kromgebogen, bij de Santa Maria aankwamen; hoe ze lachten als ze zich van de stenen hadden bevrijd; hoe sterk hun schouders wel niet waren. Hij wist zeker dat zij goed voor zijn moeder Maria zouden zorgen.
Al binnen zeven dagen werd bewaarheid wat Berenguer de Montagut hen had voorspeld. 'Jullie moeten morgenochtend heel vroeg komen,' zei Angel, 'want dan hijsen we de sluitsteen op.' En dus renden de kinderen achter de werklieden die met z'n allen onder aan de steigers stonden. Er waren meer dan honderd mensen, werklieden, bastaixos en zelfs priesters; pater Albert had zijn habijt uitgedaan en zag er nu uit als een gewone man, met een dik stuk rode stof opgerold om zijn middel bij wijze van sjerp. Arnau en Joanet mengden zich onder de mensen, groetten sommige en lachten naar andere. 'Kinderen,' hoorden ze een meestermetselaar zeggen, 'als we de sluitsteen gaan ophijsen, wil ik niet dat jullie hier in het midden staan.' De twee knikten. 'En waar is de sluitsteen?' vroeg Joanet, opkijkend naar de meester. Ze renden naar de plek die de man aanwees, voor de eerste steiger, de laagste. 'Lieve hemel!' riepen ze in koor toen ze naast de grote, ronde steen stonden. Een heleboel mannen stonden net als zij, maar in stilte, toe te kijken; ze wisten dat dit een belangrijke dag was. 'Hij weegt meer dan zesduizend kilo,' zei iemand. Joanet keek met grote ogen naar Ramon, de bastaix die hij met een steen had gezien. 'Nee,' zei die, zijn gedachten radend, 'die hebben wij niet vervoerd.' Zijn opmerking veroorzaakte wat nerveus gelach, dat echter onmiddellijk weer verstomde. Arnau en Joanet zagen hoe de mannen een voor een achteruitliepen, met hun blik afwisselend op de steen en op de steigers gericht; ze moesten meer dan zesduizend kilo met touwen naar een hoogte van dertig meter ophijsen! 'Als er iets misgaat...' hoorden ze iemand zeggen terwijl hij een kruis sloeg. 'Dan liggen wij eronder,' maakte een ander met een grijns de zin af. Niemand stond stil; zelfs pater Albert in zijn vreemde kledij liep onrustig tussen de mensen door; hij moedigde hen aan, sloeg hen op de schouders en kletste aan een stuk door. Tussen de mensen en de steigers rees de oude kerk op. Velen stonden ernaar te kijken. Iets verderop begonnen zich steeds meer Barcelonese burgers te verdringen. Ten slotte verscheen Berenguer de Montagut, en zonder de mensen de tijd te gunnen om hem staande te houden of te groeten, klauterde hij op de laagste steiger en richtte zich tot de verzamelde menigte. Terwijl hij hen toesprak, maakten enkele metselaars die hem vergezelden grote katrolblokken vast aan de steen. 'Zoals jullie zien,' riep hij, 'is er boven aan de steiger een aantal takels aangebracht waarmee we de sluitsteen kunnen ophijsen. De katrolblokken, zowel die bovenin als die aan de steen, bevatten elk drie katrolschijven. Zoals jullie weten gebruiken we geen draaiconstructies of wielen, omdat we de sluitsteen op elk moment in de zijwaartse richting moeten kunnen bewegen. Door de katrollen lopen drie touwen.' De meester gaf precies aan hoe de touwen liepen en een honderdtal hoofden volgde hem. 'Ik wil dat jullie om mij heen in drie groepen gaan staan.' De meestermetselaars begonnen de mensen in te delen. Arnau en Joanet glipten weg naar de achterkant van de kerk en daar volgden ze, met hun rug leunend tegen de muur, de voorbereidingen. Toen Berenguer zag dat er drie groepen waren gevormd, ging hij verder: 'Elke groep trekt aan een van de touwen. Jullie,' zei hij, tegen een van de groepen, 'zijn de Heilige Maria. Zeg me na: Heilige Maria!' De mannen riepen 'heilige Maria'. 'Jullie zijn de Heilige Clara.' De tweede groep herhaalde in koor haar naam. 'En jullie de Heilige Eulátlia. Met die namen zal ik zeggen wat jullie moeten doen. Als ik állemaal!' zeg, bedoel ik de drie groepen tezamen. Je moet bij het trekken recht achter elkaar blijven staan, zoals jullie opgesteld worden, zonder de rug van degene voor je uit het oog te verliezen, en luisteren naar de bevelen van de meester die de rij leidt. Denk eraan: altijd recht achter elkaar blijven staan! En nu: in de rij.' De meestermetselaars lieten de mannen zich in drie rijen opstellen. De touwen lagen al klaar en de mannen pakten ze vast. Berenguer de Montagut gaf ze de tijd niet om na te denken. 'Allemaal! Begin te trekken als ik "af' zeg, eerst zachtjes, tot je merkt dat de touwen strak staan. Af!' Arnau en Joanet zagen de mannen trekken tot de touwen strak stonden. 'Allemaal! Trekken!' De kinderen hielden hun adem in. De mannen zetten zich schrap, begonnen te trekken, en spanden hun armen, rug en gezicht. Arnau en Joanet tuurden naar de grote steen. Hij bewoog niet. 'Allemaal! Harder!' Het bevel galmde over het terrein. De gezichten van de mannen liepen rood aan. De houten steigers kraakten en de sluitsteen kwam een handbreedte van de grond los. Zesduizend kilo! 'Harder!' brulde Berenguer, zonder dat hij de steen uit het oog verloor. Nog een stukje. De kinderen vergaten zelfs adem te halen. 'Heilige Maria! Harder! Harder!' Arnau en Joanet keken naar de Heilige Maria-rij. Daar stond pater Albert, die met dichtgeknepen ogen aan het touw trok. 'Zo ja, Heilige Maria, zo. Allemaal! Harder!' Het hout bleef kraken. Arnau en Joanet keken eerst naar de steigers en daarna naar Berenguer de Montagut, die alleen maar aandacht had voor de steen; inmiddels kwam hij langzaam, heel langzaam, omhoog. 'Harder! Harder! Harder! Allemaal tegelijk! Met alle kracht!' Toen de sluitsteen ter hoogte van de eerste steiger was gekomen, gaf Berenguer de rijen bevel om te stoppen met trekken en de steen in de lucht te laten hangen. 'Heilige Maria en Heilige Eulália, hou vast!' riep hij vervolgens, 'Heilige Clara, trekken!' De sluitsteen bewoog opzij naar de steiger vanwaar Berenguer zijn orders gaf. 'Nu allemaal! Langzaam laten vieren.' Iedereen, ook degenen die aan de touwen trokken, hield de adem in toen de sluitsteen aan de voeten van Berenguer op de steiger neerkwam. 'Langzaam!' riep de bouwmeester. Het platform zakte door onder het gewicht van de steen. 'En als hij het nu eens begeeft?' fluisterde Arnau tegen Joanet. Als hij het zou begeven, zou Berenguer... Maar hij hield het. De steiger was er alleen niet op berekend het gewicht van de steen langere tijd te dragen. Hij moest verder naar boven, waar de steigers het volgens Berenguers berekeningen wel zouden houden. De metselaars legden de kabels om naar de volgende takel en de mannen trokken opnieuw aan de touwen. Weer een steiger en nog een; de zesduizend kilo zware steen bewoog omhoog naar de plek waar de ribben van de bogen, ver boven de mensen, zouden samenkomen. De mannen zweetten en al hun spieren waren gespannen. Zo nu en dan viel er iemand en de meester van de betreffende rij snelde dan toe om hem weg te trekken. In de buurt stonden een paar sterke burgers en als iemand niet meer kon, koos de meester een van hen om zijn plaats in te nemen. Berenguer gaf zijn orders van bovenaf, en een andere meester op een lagere steiger gaf ze weer door aan de mannen. Toen de sluitsteen de hoogste steiger had bereikt, verscheen er hier en daar een lachje op de samengeperste lippen. Nu kwam het moeilijkste moment. Berenguer de Montagut had de exacte plaats berekend waar de sluitsteen moest komen om ervoor te zorgen dat de ribben perfect aansloten. Dagenlang had hij met touwen en palen getrianguleerd tussen de tien zuilen, vanaf de steiger peilloo vanaf de palen op de grond tot boven aan de steiger steeds maar weer touwen gespannen. Dagenlang had hij op het perkament zitten krabbelen, het afgekrabd en weer opnieuw beschreven. Als desluitsteen zich niet op de exacte plaats bevond de bogen niet voldoende zijn om het gewicht te dragen en zou de apsis in kunnen storten. Uiteindelijk, na duizenden berekeningen, had hij de exacte plaats op het platform van de bovenste steiger gemarkeerd. Daar moest de steen geplaatst worden, en nergens anders. De mannen werden bijna tot wanhoop gedreven toen Berenguer in het geval van de andere platforms, de steen niet gewoon liet zakken, maar doorging met bevelen: 'Nog een beetje, Heilige Maria. Nee. Heilige Clara, trekken, nu vasthouden. Heilige Eulália! Heilige Clara! Heilige Maria...! Naar beneden... naar boven...! Nu!' riep hij plotseling. 'Hou allemaal vast! Naar beneden-! Beetje bij beetje, beetje bij beetje! Langzaam aan!' Opeens stond er geen spanning meer op de touwen. In stilte keken alle mannen naar de hemel, waar Berenguer de Montagut was neergehurkt om te controleren of de sluitsteen echt op de goede plek lag. Hij liep om de steen met een doorsnee van twee meter heen, ging rechtop staan en groette de mensen beneden door zijn armen op te heffen. Arnau en Joanet, die nog steeds tegen de muur van de oude kerk stonden geleund, konden achter zich de kreten horen die ontsnapten aan de kelen van de mannen die urenlang aan de touwen hadden getrokken. De meesten lieten zich op de grond vallen. Anderen omhelsden elkaar en dansten van vreugde. De honderden toeschouwers die de operatie hadden gevolgd, schreeuwden en applaudisseerden, en Arnau had een brok in zijn keel en kreeg kippenvel. 'Ik wou dat ik ouder was,' fluisterde Arnau die nacht tegen zijn vader, toen ze samen op de stromatras lagen, te midden van het gehoest en gesnurk van de slaven en de leerjongens. Bernat probeerde te raden wat er achter die wens zat. Die dag was Arnau opgetogen thuisgekomen en had hij duizend-en-een keer verteld hoe de sluitsteen van de apsis van de Santa Maria omhoog was gehesen. Zelfs Jaume had aandachtig naar hem geluisterd. 'Waarom zou je ouder willen zijn, jongen?' 'Iedereen doet iets. In de Santa Maria zijn veel kinderen die hun vader of meester helpen, maar Joanet en ik...' Bernat sloeg zijn arm om de schouders van het kind en trok hem naar zich toe. Inderdaad zat Arnau er de hele dag, behalve als hij een enkele keer een karweitje moest doen. Wat zou hij voor nuttigs kunnen doen? 'De bastaixos bevallen je wel, hè?' Bernat had gemerkt hoe enthousiast zijn zoon vertelde over die mannen die de stenen naar de kerk sjouwden. De kinderen volgden hen tot de stadspoort, wachtten hen daar op en liepen weer mee terug, langs het strand, van Framenors tot de Santa Maria. 'Ja,' antwoordde Arnau, terwijl zijn vader met zijn andere arm onder de matras zocht. 'Hier,' zei hij, en hij gaf hem de oude waterzak die ze op hun vlucht hadden gebruikt. Arnau pakte hem in het donker aan. 'Bied ze vers water aan; je zult zien dat ze dat niet afslaan en je dankbaar zullen zijn.' De volgende dag stond Joanet 's ochtends vroeg al bij de ingang van Grau's werkplaats op hem te wachten, net als altijd. Arnau liet hem de waterzak zien, hing hem om zijn nek en samen renden ze naar het strand, naar de Angel-fontein, bij de Encants, de enige die er was op de route. De volgende fontein was al in de Santa Maria. Toen de kinderen zagen dat de rij mannen langzaam naderde, gekromd onder het gewicht van de stenen, klommen ze op een van de bootjes op die op het strand lagen. De eerste drager kwam naar hen toe en Arnau liet hem de waterzak zien. De man glimlachte en bleef naast het bootje staan, zodat Arnau het water direct in zijn mond kon gieten. De anderen wachtten tot de eerste klaar was met drinken; daarna kwam de volgende. Op de terugtocht naar de koninklijke steengroeve hielden de mannen, van hun last bevrijd, bij het bootje halt en waren dankbaar voor het verse water. Vanaf die dag zorgden Arnau en Joanet voor vers water. Ze wachtten de sjouwers op bij de Angel-fontein en wanneer er een zeeschip gelost moest worden en de bastaixos niet voor de Santa Maria konden werken, volgden ze hen door de stad om hen ook daar water te geven zonder dat ze de zware balen hoefden neer te zetten. Ze bleven naar de Santa Maria gaan om er te kijken, met pater Albert te praten of op de grond te zitten en te zien hoe Angel schaftte. Ieder die hen gadesloeg kon zien dat hun ogen anders glansden als ze naar de kerk keken. Zij hielpen er ook aan mee! De dragers en zelfs pater Albert hadden dat gezegd. Nu de sluitsteen was geplaatst, konden de kinderen zien hoe vanaf alle tien de zuilen eromheen de ribben van kropen; de metselaars maakten mallen waarop ze achter elkaar stenen zetten die in een boog oprezen naar de sluitsteen. Achter de Bullen, om de eerste acht heen, waren de muren van de kooromgang al opgetrokken, met de steunberen aan de binnenzijd zou de kapel van het Allerheiligste komen, de kapel van de zakkendragers, waar Maria zou rusten. Want terwijl de muren verrezen en de negen gewelven gemetseld werden op de ribben, begon tegelijkertijd de sloop van de oude kerk. 'Boven de apsis wordt het dak gebouwd,' vertelde de priester ook, en Angel knikte instemmend bij zijn woorden. 'Weten jullie waarmee?' De kinderen schudden van nee. 'Met alle onbruikbare aardewerken kruiken in de stad. Eerst brengen ze een laag natuursteen aan en daarbovenop komen al die kruiken, in rijen naast elkaar. En daar weer bovenop de dakbedekking van de kerk.' Arnau had die stapels kruiken zien liggen naast de stenen voor de Santa Maria. Hij had zijn vader gevraagd waarom ze daar lagen, maar Bernat had hem geen antwoord kunnen geven. 'Ik weet alleen,' had hij gezegd, 'dat alle afgekeurde kruiken op een hoop worden gegooid tot ze gehaald worden. Ik wist niet dat ze voor jouw kerk bestemd waren.' Zo begon de nieuwe kerk vorm te krijgen achter en boven de apsis van de oude, die inmiddels uiterst voorzichtig werd afgebroken, om de stenen opnieuw te kunnen gebruiken. De Barcelonese wijk La Ribera wilde het niet zonder kerk stellen, zelfs niet tijdens de bouw van de nieuwe, schitterende Mariakerk, en de kerkdiensten gingen dan ook gewoon door. Toch was het een vreemde gewaarwording. Net als iedereen ging Arnau door de toegangsdeur van het kleine Romaanse gebouw naar binnen, en, eenmaal binnen, maakte de duisternis die hij had gezocht om met Maria te praten plaats voor het licht dat door de ramen van de nieuwe apsis binnenkwam. De oude kerk leek op een kleine doos die door een prachtige grotere doos werd omgeven, en die naarmate de tweede groeide zou verdwijnen; een kleinere doos met aan het einde de inmiddels overdekte, zeer hoge apsis.